De oude Graaf had dit alles overwogen en verborg zich de waarschijnlijke gevolgen zijner reis niet; maar de droefheid die hij over de gevangenis zijner jongere dochter gevoelde, liet hem niet toe dit middel, dat haar kon verlossen, te verzuimen. De vrijgeleide, welke hem door Charles de Valois gegeven was, mocht hem ook wel enigszins verzekeren.
Hij begaf zich dan op weg met zijn twee zonen, Robrecht en Willem, en vijftig Vlaamse Edellieden. Charles de Valois, met een groot getal Franse ridders, vergezelde hem op de reis.
Aankomst in Compiègne
De Graaf met zijn Edelen te Compiègne gekomen zijnde, werd door toedoen van Mijnheer De Valois, in afwachting dat een koninklijk bevel hem ten Hove zou roepen, heerlijk geherbergd. De edelmoedige Fransman deed zoveel bij de Koning, zijn broeder, dat deze tot de genade overhelde, en Gwyde alleen ten Hove ontbood.
De oude Graaf, vol strelende hoop, begaf zich met betrouwen naar het koninklijk paleis.
Ontmoeting met de koning
Hier werd hij in een grote en prachtige zaal geleid. In de diepte van dit vertrek stond de koninklijke troon: behangsels van lazuur fluweel met gulden leliën doorwrocht, daalden van dezelve aan beide zijden tot op de grond, en een tapijt met goud- en zilverdraad doorweven lag voor de trappen van die rijke zetel. Philippe le Bel wandelde heen en weer door de zaal met zijn zoon Louis Hutin. Achter hen volgden veel Franse heren, onder dewelke er een was, die dikwijls in de samenspraak des konings deelde. Deze gunsteling was Mijnheer De Nogaret, die de Paus Bonifacius, op bevel van Philippe, dorst vangen en mishandelen.
Zodra Gwyde aangekondigd werd, week de Koning tot bij de troon, maar klom er niet op. Zijn zoon Louis bleef aan zijn zijde: de andere heren schaarden zich in twee rijen langs de wand. Dan naderde de oude Graaf van Vlaanderen met langzame tred en boog zijn ene knie voor de Koning.
Dialoog met Gwyde
"Vazal!" sprak deze, "U betaamt die ootmoedige houding, na al het verdriet dat gij ons veroorzaakt hebt. Gij hebt de dood verdiend en zijt veroordeeld; echter belieft het ons in onze koninklijke genade u te horen. Sta op en spreek!"
De oude Graaf richtte zich op en antwoordde: "Mijn heer en Vorst! Met vertrouwen in uw koninklijke rechtvaardigheid heb ik mij voor de voeten uwer Majesteit begeven, opdat zij met mij na haar welgevallen handele."
Gwyde pleit voor genade
"Die onderwerping," hernam de Koning, "komt laat; gij hebt u met Edward van Engeland, mijn vijand, tegen mij verbonden: gij zijt als een ontrouwe Vazal tegen uw Heer opgestaan—en gij zijt hoogmoedig genoeg geweest om hem de oorlog te verklaren: uw land is om uw ongehoorzaamheid verbeurd."
"O Vorst," sprak Gwyde, "laat mij genade voor u vinden. Dat uw Majesteit bedenke wat pijn en wat lijden een vader gevoeld heeft, wanneer men hem zijn kind ontrukte.—Heb ik niet met diepe weedom gebeden? Heb ik niet gesmeekt om haar weder te krijgen? O Koning! Indien men uw zoon, mijn toekomende Heer Louis, die nu zo manlijk aan uw zijde staat; indien men deze u ontrukte en in een vreemd land kerkerde, zou de smart uw Majesteit dan niet tot alles doen overgaan, om dit bloed, dat uit U gesproten is, te wreken en te verlossen? Ho ja, uw vaderhart verstaat mij—ik zal genade voor uw voeten vinden."
Philippe le Bel bezag zijn zoon met tederheid; op dit ogenblik overwoog hij de rampen van Gwyde en gevoelde een innig medelijden voor de ongelukkige Graaf.
"Sire," riep Louis met ontroering, "o wees hem genadig om mijnentwille! Heb toch deernis met hem en zijn kind—ik smeek u."
De Koning toont voorzichtige toewijding
De Koning herstelde zich en hernam een strenge uitdrukking: "Laat u door de woorden eens ongehoorzamen Vazals zo licht niet verleiden, mijn zoon," sprak hij, "ik wil echter niet onverbiddelijk zijn; indien men mij bewijzen kan dat hij slechts door vaderliefde en niet door trotsheid gedreven werd."
"Heer," hernam Gwyde, "het is Uwe Majesteit bekend dat ik, om mijn kind weder te krijgen, alles wat mogelijk was in het werk gesteld heb. Geen mijner pogingen kon gelukken; mijn smeken, mijn bidden werd verworpen en alles, ook de tussenkomst van de Paus, was vruchteloos. Wat kon ik dan doen? Ik heb mij met de hoop gestreeld dat de wapenen de verlossing mijner dochter mochten bewerken, maar het lot was mij niet gunstig, Uwe Majesteit behaalde de zege."
"Maar," viel de Koning in, "wat kunnen wij voor u? Gij hebt een verderfelijk voorbeeld aan onze Vazallen gegeven: indien wij u genadig zijn, zullen zij allen tegen ons opstaan, en gij zult u misschien opnieuw met onze vijanden verenigen?"
"O mijn Vorst," antwoordde Gwyde, "het believe Uwe Majesteit de ongelukkige Philippa aan haar vader weder te geven—en ik zweer u, bij de eer mijns Huizes, dat een onverbrekelijke trouw mij aan uw Kroon hechten zal."
Philippe le Bel's overwegingen
"En zal Vlaanderen de geëiste sommen opbrengen, en zult gij ons het nodige geld bezorgen, om de kosten die uw ongehoorzaamheid ons veroorzaakt heeft te vergoeden?"
"De genade die Uwe Majesteit mij kan bewijzen zal mij nooit te duur staan. Uw bevelen zal ik eerbiediglijk volbrengen. Maar mijn kind, o Koning,—mijn kind!"
"Uw kind?" herhaalde Philippe le Bel twijfelachtig. Nu dacht hij aan Johanna van Navarra, die de dochter des Graafs van Vlaanderen niet gewillig zou loslaten. Hij dorst de goede ingeving zijns harten niet volgen; want hij vreesde de toorn der trotse Koningin Johanna te zeer. Willende derhalve aangaande deze zaak aan Gwyde niets stelligs beloven, sprak hij: "Welnu, de goede woorden van onze beminde broeder hebben veel voor u gedaan. Heb goede hoop; want uw lot treft mij. Gij waart schuldig; maar uw straf is bitter; ik zal dezelve trachten te verzoeten. Nochtans belieft het ons heden niet, u in genade te ontvangen: verdere navorsing moet deze gewichtige zaak voorgaan. Wij begeren ook dat gij, in de tegenwoordigheid van al de heren, onze Vazallen, uw onderwerping doe; opdat zij aan u een voorbeeld nemen zouden. Ga en verlaat ons nu, dat wij overwegen mogen wat wij voor een ontrouwe Leenheer doen kunnen."